De dichter waart nog in de stad. Soms zie ik hem stappen, zijn rug verdwijnen in de verre straat, een donkerblauw jas, zwart met grijze krullen die ik vanuit mijn ooghoek waarneem als ik de hoek omsla.
Schiet op, loop harder maan ik mij!
Nooit lukt het hem in te halen.
Ik stel het me voor, keer op keer, mijn hand die ik op zijn schouder leg en meteen naar beneden zal laten glijden om hem te kunnen omhelzen. Hij die omkijkt, zijn ogen achter de belachelijk kleine bril met ovale glazen. Hoe hij dan mij omvat en zal zeggen: Waar bleef je toch?
Geef een reactie