Het vuur brandt zo fel dat het pijn doet aan mijn ogen. Ik lig op mijn matje, rug veilig tegen de rots, de regen kan me in deze holte nooit bereiken. De man naast me schuift af en toe een tak om het vuur te voeren. Het knettert en de vonken vliegen door de lucht. We geven de fles wijn aan elkaar door. De hond ligt aan mijn voeten, ik rol me in mijn deken.
Ik ruik naar rook en roet en mijn broek zit onder de vegen. De nachtdieren in het bos worden wakker. Ik hoor een uil en een hert, de takken kraken en de blaadjes ritselen. Langzaam vallen mijn ogen toe. De man zegt dat hij op me zal passen, zijn ogen schitteren in het vuur.
Een streepje ochtendlicht is net zichtbaar als ik wakker word omdat ik moet plassen. De hond zucht als ik me uit mijn lagen wikkel. Niet te ver van de vuurplek want veel te koud, zit ik op mijn hurken en kijk diep in het dal. Mijn plas dampt, de ogen van de man schitteren.
Geef een reactie