Wanneer ik wakker word wil ik een tas koffie drinken in de bar op de hoek van de straat waar de vrouwen met hun elleboog op de rand van de bar steunen en met de andere hand wild gesticuleren om het verhaal kracht bij te zetten.
In de polder tussen Waterlandkerkje en Schoondijke sukkel ik langzaam achter twee mensen op de fiets. Ze zetten niet aan terwijl ze me zeker horen. Alle twee dragen ze een fluogeelshirt met in zwarte letters de naam van een plaatselijke buurtsuper.
Soms slaap ik in Waterlandkerkje soms ergens anders. Vandaag zit ik met mijn billen op de trappen aan de Leiekaai. De grijze steen is warm. Ik eet een ijsje. Traag stroomt het water. Een blikje drijft voorbij. Het mijmeren gaat mij niet goed af.
Ik mis de wortels van het bestaan. Geen huis, geen plek, overal passant. In vreemde bedden droom ik van wroeten in de aarde, vijvers in aanleg en stenen die ik sjouw. De koffie in de cafetiere druk ik voorzichtig naar beneden. Met een scherpe knal spat de pot uit elkaar. De bodem is uit de pot geduwd.