Maandelijks archief: juni 2018

Wee

Wanneer ik wakker word wil ik een tas koffie drinken in de bar op de hoek van de straat waar de vrouwen met hun elleboog op de rand van de bar steunen en met de andere hand wild gesticuleren om het verhaal kracht bij te zetten.

In de polder tussen Waterlandkerkje en Schoondijke sukkel ik langzaam achter twee mensen op de fiets. Ze zetten niet aan terwijl ze me zeker horen. Alle twee dragen ze een fluogeelshirt met in zwarte letters de naam van een plaatselijke buurtsuper.

Soms slaap ik in Waterlandkerkje soms ergens anders. Vandaag zit ik met mijn billen op de trappen aan de Leiekaai. De grijze steen is warm. Ik eet een ijsje. Traag stroomt het water. Een blikje drijft voorbij. Het mijmeren gaat mij niet goed af.

Ik mis de wortels van het bestaan. Geen huis, geen plek, overal passant. In vreemde bedden droom ik van wroeten in de aarde, vijvers in aanleg en stenen die ik sjouw. De koffie in de cafetiere druk ik voorzichtig naar beneden. Met een scherpe knal spat de pot uit elkaar. De bodem is uit de pot geduwd.

 

 

 


Foefelare

Perfect onderhouden, instapklaar! Het huis waarin ik een jaar woonde staat te koop en ik lees de beschrijving. Ik denk aan de slijmerige schimmel die meer dan een meter hoog in de hoeken groeit in schilderachtige tinten. De kelder die twee keer per jaar onder water staat en hoe de electriciteit bij voorkeur in het donkerst van de avond om onverklaarbare reden stopt met werken.

Onhoudbaar is de situatie in het huis en met spijt in het hart laad ik al mijn spullen weer in dozen. Zouden de Roemen in hun witte busje met smeer en verfspuiten weer de gebreken wegmoffelen?

Wat zal het fijn zijn om weer in je eigen bed te slapen. Mijn reisgenoot zucht van vooruitgeluk. Net voordat ik kan verhalen over het verlangen naar mijn eigen bed realiseer ik me dat mijn bed afgebroken in een ouwe doorzonschool staat, te wachten op vergunningen en betere tijden.

Mijn rode koffer en ik zullen nog een tijdje samen door de wereld trekken.

 

 

 

 


Vol

Nooit zag ik intenser blauw, dieper rood of stralender geel. De kleuren van de schilderingen van Michelangelo vliegen je naar de strot. De vleugels van de engelen bewegen zodra ik knipper met mijn ogen. Verrukking heeft een nieuwe lading gekregen na het bezoek aan de Sixtijnsekapel.

Het schilderij van Maria met de blote borst en een verzadigde Jezus op haar schoot is dan weer van een heel andere orde. Ontroerend en sensueel tegelijk, geen idee of dat ooit de bedoeling was maar het effect is groots.

Geen pap kan ik meer zeggen, mijn hoofd is zo vol dat er werkelijk geen flintertje beeld meer bij kan.


Calma, calma

Om tien uur in de morgen geeft de thermometer al 34 graden aan. Later op de dag durf ik zelfs niet meer te kijken. Wanneer ik tussen de middag op blote voeten het dakterras oversteek om te lunchen verbrand ik mijn voetzolen.

Om het Colosseum in te kunnen moeten de tassen door de scan. Het flesje olijfolie van mijn voorgangster moet in de prullenbak. Met veel misbaar en grote gebaren maakt de man achter het kastje duidelijk dat het een misdaad is om glas mee te nemen in zo een monument. De twee injectienaalden in mijn tas, om straks als Dokter Bibber blaren door te prikken, mogen dan weer wel mee naar binnen.

Ik staar van de bovenverdieping van het indrukwekkende gebouw naar beneden, de dierenverblijven, de plek waar de gladiatoren naar buiten kwamen en de arme drommels de vloer opgejaagd werden: Ik zie het zo voor me.

Ik volg in Italië het nieuws over de peuter die blijkbaar in België niet had mogen zijn en doodgeschoten werd door de politie, de berichten van een staatssecretaris die de wetten aan wil passen zodat we mensen op de dool, de arme drommels van nu, wat makkelijker van ons af kunnen schudden.

Mocht ik brood en spelen organiseren in het Colosseum van vandaag: Ik wed dat ik al uitverkocht zou zijn nog voor er een toegangskaartje gedrukt was.

 


Rome

De lucht boven Sint Pieter zindert van de hitte. Langzaam komen we dichterbij. Onwerkelijk is het, meer dan driehonderd kilometer stappen, uren lang, eindeloze gesprekken over dieppe zin en vreselijke onzin. Het besef dat het doel bereikt is komt nog niet.

Rome zucht onder de deken van vochtige warmte, ook al ben ik hier, zijn we allemaal nog heel, het zweet drupt nog net zo hard van mijn lijf als gisteren. Ik bekijk onze kleine groep, de afgelopen weken zijn ze mijn wereld en ik de hunne.

Pas nu ik ze op de rug zie sjokkendoor deze grote stad, wit van vermoeidheid, een beetje chagrijnig zelfs, springen de tranen me in de ogen. We hebben elkaar hier gebracht. Deze kleine familie is de karavaan en de karavaan trekt altijd verder.

Heimwee vult mijn strot. Geen idee naar wat ik wee heb. Misschien is de weg wel toffer dan het einddoel


Daar waar liefde is

Anderhalve kilometer per uur gaan we. Ik erger me enorm aan de staart van het peloton. Ik hou van vooruitgaan. Het asfalt plakt aan mijn schoenen. De voeten gloeien in mij schoenen. Elke keer weer moet ik wachten op de laatste.

Het liefst zou ik willen gillen of iemand willen slaan. Dat doe ik natuurlijk niet. Ik gebaar wel wild naar alle Italiaanse automobilisten die te hard aan komen rijden bij onze overstap plaats. Stommerik sis ik tussen mij tanden als er een met minsten tachtig kilometer per uur op de zebra komt af racen.

Drie fietsers stoppen als we ze voor de tweede keer tegenkomen. Verkeerd gesticuleren ze, hartstikke verkeerd lopen we. Minstens vier kilometer moeten we terug, dezelfde pad als gekomen.

Onderweg eet ik ijs, chips en chocolade. Een groot glas cola erbij. Nog nooit in mijn leven at ik in een dag zo veel rotzooi om staande te blijven. Natuurlijk kan dat niet goed gaan. Ik voel mijn hartslag stijgen en de stoom komt uit mijn oren terwijl onze groep voortstrompelde op de stoep.

Uitgeput zak ik samen met mijn kamergenoot achterover op bed. Contact met het thuisfront om te troosten. Met een enorme klap stort onze glazen lamp van minstens vijtig centimeter doorsnee op het bed. Glasscherven overal. Als twee konijnen in de koplampen van een auto kijken we mekaar aan.

Bijna een been af of op zijn minst een slagaderlijke bloeding. Onze fantasie lekker levendig. We krijgen een ander kamer en de slappe lach. Een flesje wijn uit de minibar verzacht de bibbers.

 

 


Overvloed

Vingers rood van kersensap, nooit zag ik vollere bomen. Handenvol pluk ik onder het lopen langs het pad. Een abrikoos met oranje gespikkeld vel, nog warm van de zon. Perziken die smaken naar wijn met suiker.

Na twintig kilometer stappen vinden we een onverwacht maar welkom geschenk tussen de verlaten velden.  Lange tafels, verweerde banken. Schaduw van een oude eik met knobbelige bast.  De vogels zingen en de hagedissen ritselen geschrokken in het gras wanneer de uitgespuwde pitten hun territorium belagen. We eten er in alle sereniteit ons middagmaal.

Je moet je hand maar uitsteken en De Heere plast in je hand. Dat vinden ook de steekbeesten des veld. Op elke onbeschermd plekje laven ze zich aan mijn bloed.


Kak

Op vijf kilometer ga ik voor de eerste keer dood. Het is dertig graden en nog maar net tien uur geweest. Om zeven uur vertrokken in de hoop op koelte die al lang vervlogen is. We moeten nog minstens zestien kilometer.

Ik kan bijna niet geloven dat de weg alweer omhoog gaat, je zou denken dat ik de hemel al lang bereikte. Het tegendeel is waar. Ondanks de paradijselijke omgeving van overdading groen in alle voorstelbare tinten, een pitoresque ezel en een stoere schaapherderin in een strakke legging wordt dit een helse tocht.

Maar goed: Als er in drie dagen tijd een keer in je schoen en daarna op je rugzak gekotst wordt weet je eigenlijk wel dat er onheil op komst is.


De weg is sterk

De borden pasta volgen elkaar in rap tempo op. Glutenvrij hebben we het dan over. Met zoete tomatensaus, pikante, met geraspte schapenkaas en weet ik veel wat. Met mijn vinger lik ik mijn bord schoon. Italië als walhalla voor de mevrouw van de senza glutine.

Het leven terug gebracht tot zijn essentie. Met een volle maag stappen we tevreden verder, nog een kilometertje of zeven en dan zouden we wel op onze bestemming moeten zijn. Een boerderij met een zwembad. We verheugen ons enorm net als het stel Oostenrijkers, al ver boven de puberleeftijd maar pas getrouwd en verliefd.

Het stel komt een half uurtje na ons aan in de boerderij op de heuvel. We zitten net aan de cola uit plastic bekertjes. Het huis is helemaal vol hoor ik de eigenaar met veel gebaren zeggen. Niemand past er meer bij, wij zijn er namelijk met zijn dertienen.

Binnen geen tijd wordt hun probleem het probleem van de eigenaar van onze slaapplaats want: Heej, het zijn wel pelgrims en die weiger je geen slaapplaats.

Na wat heen en weer bellen en de onverzettelijke Oostenrijkse volksaard: Wij gaan hier echt niet weg, wordt er een huisje geregeld. Met een fles wijn en twee boterhammen met kaas onder de arm worden ze per auto vervoerd.

Ik vraag me de hele tijd af: Is dit een mirakel of zijn dit gewoon hele vervelende dwingende Oostenrijkers?


Stommerik

De deur van de hotelkamer slaat met een klap achter hem dicht, oeps, kijkt mijn reisgenoot sip, mijn sleutel is nog binnen. Ik fix het wel even en vraag de hoteleigenaar om de reserve sleutel.

Een kleine man, hij past met gemak onder mijn arm. No problem, hij zegt het met een vet Italiaans accent. En huppelt achter mijn reisgenoot de trappen op. Terwijl ze weg zijn en ik tevreden met mezelf en zo een oplossend vermogen boffend sta te wachten realiseer ik me dat mijn sleutel ook nog op de kamer ligt.

Ik benutte deze rustdag vooral om diep en gelukzalig te slapen en blijkbaar zijn mijn hersens wat trager dan mijn lijf als het om wakker worden gaat. Wanneer de kleine man weer terug beneden komt gaat ie meteen achter zijn bureau in een soort grotachtige nis zitten.

Ik gebaar dat mijn sleutel ook nog in mijn kamer is. Nee, nee ik heb de deur net opengedaan. Driftig staat ie met zijn armen te zwaaien en knikt met zijn hoofd. Yes, Yes, hij roept steeds harder. Ik piep dat ik niet op die kamer slaap en dat ik een andere kamer heb, sorry, sorry.

Halverwege de trap die we samen opstappen begint hij in het Italiaans te vloeken. Wanneer hij mijn deur opendraait bijt hij me toe dat ik ook niet steeds de deur op slot moet doen.

Dan krijg ik zo enorm de slappe lach, ik kan niet meer ophouden. Met een klap slaat hij de deur achter me dicht terwijl ik me zijdelings op het bed laat zakken. Een mens zou er nog in blijven. Op de Fransiscusroute komt het gevaar uit onverwachte hoek.