Met een arm rond mijn middel en zijn mond tegen mijn oor voert hij het gesprek. Zodra zijn mond in het verhaal zachtjes mijn oor raakt ben ik terug in de tijd. Ik herken de contouren van zijn lijf onder lagen kleding.
Nooit sliep ik zo teder en stevig geborgen als in zijn armen. In het huis waar de bomen hoog bovenuit torenen en de kasten met de spiegels mij van alle kanten weerkaatsen.
In de diepte van mijn dromen lak ik mijn teennagels paarlemoer roze, zoals de binnenkant van een schelp. Zo tekenen mijn glanzende voeten zich scherp af tegen de donker houten treden van de trap die ik langzaam maar zeker beklim.
Ik weet de deur daarboven en daarachter de man die me zal optillen, mijn voeten in zijn handen zal nemen, beslist maar teder, het dek om me heen zal slaan om de wereld buiten te sluiten.
Vlak voor de bovenste trede word ik wakker en huiver kippenvel op mijn koude armen en benen.