De rij voor de kassa is lang, voor me drie opgetaste winkelwagentjes met mensen die staan te dringen om hun spullen op de band te zetten. Geen woord gewisseld, iedereen staart onverschillig voor zich uit. Ik heb geen mand of kar. In mijn hand een doosje tampons wacht ik geduldig. In de andere rij staat de man zonder huis of haard. Met regelmaat geef ik hem twee euro om bier te kopen. hij herkent me niet. Op zijn neus een spiegelzonnebril, hij heeft ook maar één boodschap: Een blikje bier.
Mompelend over de vijfde in de rij en gratis boodschappen duikt hij naast me op. Ik wil je best voorlaten grijns ik, of zullen we boodschappen ruilen? Als hij in de lach schiet zie ik zijn bruine tanden, hier en daar mist er eentje. Op zijn hoofd heeft hij een koptelefoon, zijn hoofd beweegt op de maat van de muziek.
Groot en mager is ie, zijn lichaamsgeur hangt als een zacht muf gordijn rond hem. Wat luister je? In een vloeiende beweging pakt hij zijn koptelefoon van zijn hoofd en geeft hem aan mij. De rondjes van grijs schuimplastic die op je oor moeten zitten vol haren en onbestemde plakkerigheden. De mensen rond ons houden hun adem in. Ik voel hun ogen prikken.
Met mijn ijzeren glimlach straal ik hem toe, zet de koptelefoon op en wordt overspoeld door Pink Floyd. Hij staat nog steeds naast me, het blikje goedkoop Duits bier staat ondertussen naast mijn tampons op de band. Fijne muziek. Ik geef hem zijn koptelefoon terug.