Het kleine zwarte hondje kromt zijn rug en deponeert, voor zo een klein beestje, een enorme drol onder mijn brievenbus. Het baasje, een op het oog deftige dame in nep bontjas, kijkt ondertussen nieuwsgierig bij mij naar binnen. Ik sta voor het raam, ik zwaai niet.
Nadat de postbode en het jongetje van de reclameblaadjes alle twee wanhopig hun schoenen schoon hebben staan schrapen aan de stoeprand hang ik een ludiek bordje; Het is tenslotte december. Voorbijgangers staan stil om de dichtkunst te bewonderen. Het is wel gewoon van internet gejat hoor en niet zelf verzonnen biecht ik op aan een buurtbewoner die geamuseerd stil staat. Hij heeft geen hond dus ook geen kak.
Ik trek mijn keurige jurkje aan, ik moet vanalles waarbij ik de steun van een kledingstuk goed kan gebruiken. Wanneer ik op het werk mijn benen elegant uit de auto zwaai ontdek ik dat ik mijn oude hondenuitlaatschoenen nog aan heb. Ze zien eruit alsof Juilette, de niet meer zo logeerhond, er regelmatig overheen plast. Mijn rode kekke hakschoenen staan nog in de hal, thuis!
Naar Goes haast ik me, kennisoverdracht aan nieuwe collega’s staat op de agenda. Ik vertrek elke keer weer iets te krap maar hou de klok scherp in de gaten en nauwelijks een paar minuten te laat arriveer ik. Het is wel rustig en wanneer ik informeer naar mijn voorganger die de groep zou toespreken hoor ik dat het in Terneuzen is waar ik net vandaan kom.
Het zwarte hondje en zijn gebontjaste mevrouw, ze houdt van panter, kakken rustig door onder mijn brievenbus.