Maandelijks archief: juni 2014

Marie

Op de televisie van mijn oma in het bejaardencentrum staat Maria uit Oostakker. Haar buik gevuld met heilig water. Op mijn verbaasde blik als mijn oog op het blauw met gouden plastic mormel valt lacht ze besmuikt, ze hebben het voor me meegenomen van bedevaart.

Mijn deftig hervormde oma die aan de rol gaat met de katholieken, we krijgen samen de slappe lach als ik vraag of ze nu ook gaat biechten.

Op haar sterfbed is ze er niet gerust op, ze vraagt de dominee of ze wel in de hemel komt nu ze met regelmaat naar de oecumenische dienst in de zaal van het bejaardentehuis is geweest. Dominee stelt haar gerust terwijl zijn zoete adem die naar alcohol ruikt de ruimte vult. Maria kijkt vanaf de televisie glimlachend toe.

Na haar overlijden wordt de kleine kamer leeg geruimd. Maria ligt op haar rug op de stapel “weggooien”. Ik aarzel heel even voor ik haar in mijn tas laat glijden, niemand heeft de actie opgemerkt. Thuis zet ik Marie op de schoorsteen. Het Kindeke wordt geboren en nog voor ze kan spreken is ze dol op mijn lieve vrouwke. Ze strekt haar armpjes uit en lacht gelukzalig kwijlend als ze het plastic popje vast mag houden.

Van kwijlend grijnzen is geen sprake meer. Ze vraagt nu nadrukkelijk om Marie, ze bedenkt hele verhalen over Jezus die zijn moeder kwijt is en hoe die zal beven en huilen. Tot ze ontdekt dat de blauwe kroon eigenlijk een dopje is. Dan is er plotseling water uit de buik van Marie. Niemand heeft haar zien drinken maar nergens is er iets nats.

We inspecteren de staat van het water. Er drijft grijze schimmel in. Het leven van Marie hangt alweer aan een zijden draad. het hartverscheurende pleidooi en de eindeloze liefde van Het Kindeke zorgt er voor dat haar buik gespoeld wordt met afwaswater. Op haar kop staat ze te drogen in mijn afwasrek.

Lang leve Marie.


Ontoerekeningsvatbaar

Hier is de zaklamp, eigenlijk zegt ie pillamp maar wie verstaat dat nu. Ik krijg de kleine maar felle zwarte lamp in mijn hand gedrukt. Net leek het nog een prima idee om de oude kartonnen dozen in de kelder van het kraakpand op te bergen.
Kweetnie hoe handig als we spullen naar het stort moeten brengen beargumenteerde ik, dan kunnen we meteen sorteren.

Niet opgewassen tegen zoveel redelijkheid knikt de man in zijn gestreepte fluwelen broek vanuit zijn bus vol met spullen die leeg moet omdat er morgen drie piano’s in moeten passen.

Nu sta ik daar met drie kartonnen dozen in mijn armen en de zaklamp in mijn hand geklemd boven aan de trap. Een donker gat gaapt me toe, ik weet zeker dat er spinnen zitten. Pas je op dat je niet van de trap valt? Die is hartstikke steil. Gooi de dozen eerst maar naar beneden. Het is een groot spel daar.

De man staat achter me. Hij lijkt niet echt van plan om zelf naar beneden te gaan. Ik laat me niet kennen en gooi de dozen voor me uit naar benden. Met een doffe klap komen ze neer, stof dwarrelt op. Voorzicht daal ik de smalle treden af. Ik voel een spinnenweb langs mijn gezicht strijken en huiver. Ik zet de dozen net uit het zicht achter het hoekje.

Voorzichtig schuifel ik door de krochten van het pand. Mijn zomerjurk beweegt als een kleurige veeg tussen het vuil en stof. Ik probeer zo min mogelijk aan te raken. Na de laatste doos klim ik opgelucht naar boven. Daar staat de man achter de smalle deur te wachten. Zo nu de deur op slot en de sleutel weggooien Ik kan een zenuwachtige giechel nauwelijks onderdrukken als ik het warme zonlicht instap en me verstop in zijn armen om zijn troostende geur op te snuiven.


Wiebelig

Als Snor tussen de loodsen en het wilde groen de werf op draait stapt een man met doordringende ogen van zijn scooter. Zijn blik breekt open in een brede grijns als hij mijn metgezel ziet. Op de werf waar ik altijd al wilde kijken ligt zijn boot.

Trots laat hij de ijzeren bak zien. Het bed met de geruite deken, een gasstel met twee pitjes, de zak patatten. Met brede handgebaren doet hij zijn toekomstplannen uit de doeken. Het wrak veranderd in een boot die ooit zal varen.

Een meerkoet met drie kleintjes, nog amper in de veren, zwemt voorbij. Zachtjes wieg ik heen in weer in de buik terwijl ik mijn water drink uit een beker met het opschrift chocolade. Beschaamd fluistert de eigenaar dat eigenlijk de naam Cupido op de boeg prijkt.

Mijn lach klatert onbeheerst naar buiten als ik naar de gestalte op de bedbank naast me kijk. Zijn lijf vol tatoeages, zijn gezicht getekend door een hard leven en de druk van zware jongen zijn. Niet zo heel toepasselijk giechel ik.

Als ik de steiger afstap kijk ik nog een keer om naar het roestige bootje en zijn trotse eigenaar.


Dichter

Elke keer als de man hoest, de spieren in zijn tengere lijf in een kramp om meer lucht te krijgen, zie ik het smalle gezicht van Yvonne voor me. Hoe ze ligt in bed, haar ogen gesloten, de borstkast die vederlicht op en neer gaat bij elke ademtocht. Haar handen ontspannen op het kussen, de witte poes aan haar voeten.
De eindigheid van haar leven in brede penseelstreken als lijnen in haar gezicht.

Na het hoesten vouw ik mijn handen met gekruiste vingers om zijn heupen en krul mijzelf achter zijn rug tot een ongeruste komma. De ijskoude angst van verlies heeft zijn klauwen diep in mijn vlees geslagen.


Fwiepppppppp

Luid zingend speer ik op de fiets door Gent. Het Kindeke zit achterop in haar spiksplinternieuwehutsiefrutsieroyale stoeltje. Mijn kleedje wappert in de wind terwijl zij vervaarlijk opzij hangt om vanachter mijn rug de straten te kunnen bekijken.

Zit je lekker vraag ik haar, met de stem van de boze wolf die ze stevig in haar armen klemt bromt ze: Ja

De mannen op straat kijken om als ik voorbij fiets, een man op een ladder fluit, de jongen op het terras steekt zijn veel te vroege pint in de lucht om te groeten.

We zetten alle eendjes zwemmen in het water in. Op de stoep loopt een man met een tas, een hippe man met een hippe tas. Als ik passeer hoor ik naast me: Falderalderalderalderal


Sky High

Honingblond geverfd haar, zonnebankbruine teint, lippenstift, donker aangezette ogen, ragdunne nylons die verdwijnen in camelkleurige hooggehakte schoenen. Haar blik voortdurend gericht op de man naast haar. Ruitjes hemd en dure jeans, zijn hand rust op haar bovenbeen. Langzaam kruipen zijn vingers naar boven onder de rand van haar zwarte jurkje. Ze lacht, tanden bloot, hoofd een beetje achterover verplaatst hij zijn hand naar haar buik waar zijn vingers rondjes draaien.

Elke keer als ze haar benen over elkaar slaat vang ik een glimp op van haar slipje, maagdelijk wit.


Lekker ding

Ingespannen zit ik op zijn computer te tikken, het ding werkt voor geen meter, de bril op het puntje van mijn neus het licht stroomt binnen door de grote deuren. Hij drink zijn koffie met kleine slokjes. Je hebt een snor, dat zie je echt goed in dit licht.

Mijn handen om zijn middel voel ik de ribben met mijn vingertoppen. Jeetje, jij bent best dun
hij grijnst en laat zijn hand op mijn heup rusten: Jij bent best dik!

Als ik later op de dag achter mijn bureau zit voel ik nog eens aan mijn middel en trek de riem een gaatje strakker.