Hoe de mensen vol ontzetting ooit Driewegen komen binnen gelopen. Het stof nog op hun kleren, hun ogen dof, hun mond zo stil. Sommige duwen een kar of een kruiwagen. Het is in september 1944
Niemand die gaat tellen hoeveel mensen het kleine dorp kan herbergen, niemand die zich af vraagt of het wel veilig is op straat met al die vluchtelingen. Geen overheid ook die het over quota heeft of een voorlichtingsbijeenkomst bij elkaar roept.
Deuren gaan open, men schikt op, vloekt mee van verdriet en ongeloof bij het horen van de verhalen. Geen mens weet hoe lang de vluchtelingen uit Breskens zullen blijven. Hun dorp is verdwenen. We doen wat nodig is maar dat is te weinig. De stem van mijn grootmoeder breekt elke keer als ze mij het verhaal vertelt.
Ik lees de commentaren in de krant, op socialmedia en hoor via de radio de harde woorden Mensen die ik ken, stagiaires van het werk, kinderen van vroegere schoolkameraden zetten op hun Facebook met grote letters AZC NEE. Ik vraag me af of ze de reikwijdte van hun woorden beseffen.
Op de tak voor mijn raam zit de vlaamse gaai. Zijn blauwe veertjes met de zwarte stippen glanzen in de zon. Opgewonden buig ik naar buiten om beter te zien. Hij eet iets, ik zie de veertjes naar beneden vallen. Het besef dat het een van de jonge vinken uit het nestkastje is komt laat. Boven in de boom zit een kauw. Die wacht tot de gaai per ongeluk zijn prooi laat vallen.